Nieuwe Kerk, Delft

Locatiekaart

Breedtegraad 52.012140836227466
Lengtegraad 4.360288371086516
 
Alternatieve namen Taal Datumbereik waarin dit een geldige naam was.
Sint-Ursulakerk voor 1572
 
Besloten in
Delft
 
Locatie bevat

Verhaal

Volgens een overlevering knielde in 1351 de als zonderling bekendstaande bedelaar Symon op de Grote Markt. Ene Jan Col, een inwoner van de stad, bracht de bedelaar wat eten. Toen beide mannen omhoog keken, zagen ze een gouden kerk, gewijd aan de Moeder Gods, aan Maria. De bedelaar overleed kort daarop, maar Jan Col bleef dertig jaar lang op dezelfde januaridag, de dinsdag na 25 januari, de bekering van de apostel Paulus, het visioen van de gouden kerk zien. Hij verkondigde de overtuiging dat Maria wilde dat er op die plek, die destijds dienstdeed als galgenveld, een kerk zou verrijzen. Twee sonderlinge devote Bagynen steunden Jan Cols verzoek. Na dertig jaar werd door het stadsbestuur besloten op de betreffende plek inderdaad een kerk neer te zetten, gewijd aan Maria.

Deze kerk was na de Oude Kerk de tweede kerk van Delft en werd daarom de Nieuwe Kerk genoemd. In de zomer van 1381 werd begonnen met de bouw van een rietgedekte nieuwe houten kerk. Aan de oostzijde werden drie altaren op rij geplaatst: een hoofdaltaar in het midden, met ten noorden daarvan een Maria-altaar en ter andere zijde een altaar gewijd aan de voornoemde apostel Paulus. De houten kerk en de altaren werden op 6 juli 1382 gewijd, de zondag na de translatie van Sint-Maarten. Twee jaar later werd begonnen met de bouw van een stenen basiliek om de houten kerk heen. Op 11 augustus 1384, daags na Sint-Laurentius, werd door Jan van Groenenvelt, ridder en poorter van Delft, aan de oostzijde van de houten kerk de eerste steen gelegd voor het hoogkoor van de basiliek. Nadat het hoogkoor was voltooid, werd aan de westzijde van de kerk begonnen met de bouw van de toren. De eerste steen van deze toren werd op 6 september 1396 gelegd door vier raadslieden van de stad. Op 6 september 1496, exact 100 jaar na de start van de bouw, was de toren af. Later zou de kerk nog uitgebreid worden. Tijdens de bouw van de stenen basiliek werd Sint-Ursula de tweede beschermheilige van de kerk, naast Maria.

Het dak van de Nieuwe Kerk werd van hout gemaakt, omdat bekend was dat de grond voor een stenen gewelf niet solide genoeg zou zijn. De grond om de toren werd verstevigd door tijdens een onderbreking van de bouw grote hoeveelheden steen om de toren te leggen. Delft had er met de Oude Kerk een voorbeeld aan, dat de toren stevig moest worden gefundeerd.

Het noodlot sloeg op 3 mei 1536 toe: tijdens de Delftse stadsbrand, die vermoedelijk door blikseminslag in de toren van de Nieuwe Kerk ontstond, raakte de kerk zwaar beschadigd. Onder meer de spits moest vervangen worden.

Tijdens de invoering van de zestiende-eeuwse protestantse Reformatie viel de Nieuwe Kerk toe aan de gereformeerden. Het katholieke interieur en de deels zeer kostbare altaren, kerkbanken en biechtplaatsen werden tijdens de beeldenstorm verwoest.

Omdat bij de dood van Willem van Oranje in 1584 Breda in handen van de Spanjaarden was, moest een andere begraafplaats voor hem worden gevonden. Omdat hij zijn residentie had in Delft, werd de Nieuwe Kerk in Delft uitgekozen als rustplaats voor Van Oranje. Daar is hij bijgezet. Daarna heeft men een praalgraf, dat in 1623 gereed was, boven zijn graf doen laten verrijzen. Ontwerp en uitvoering ervan waren in handen van de befaamde architect en beeldhouwer Hendrick de Keyser.

De toren van de kerk werd ongeveer in 1586 door Simon Stevin en toekomstig burgemeester Jan Cornets de Groot gebruikt om een valproef te doen met twee loden bollen, de één tien keer zo zwaar als de andere, waarbij bleek dat ze beiden gelijk dat haer beyde gheluyden een selue clop schijnt te wesen op de grond vielen.

De Nieuwe Kerk raakte in 1654 opnieuw zwaar beschadigd, deze keer door de Delftse donderslag. Het Delftse kruithuis, destijds gevestigd aan de Paardenmarkt, ging de lucht in. Daarbij gingen alle glas-in-loodramen van de Nieuwe Kerk, die door de broers Dirck en Wouter Crabeth waren gebrandschilderd, verloren.

In 1872 werd de spits opnieuw na een blikseminslag beschadigd. De architect Pierre Cuypers ontwierp een nieuwe spits. Hiervoor werd Bentheimer zandsteen gebruikt. Dit zandsteen is in de loop van de tijd aangetast door zure regen en is steeds donkerder, tot zelfs zwart geworden.